Home Kennis De Wet collectieve warmtevoorziening als instrument voor duurzame warmte

De Wet collectieve warmtevoorziening als instrument voor duurzame warmte

17 september 2020
Edward Brans
en
Marije van Mannekes

Nederland staat voor de grote opgave om de warmtevoorziening in de gebouwde omgeving op een meer duurzame manier vorm te geven. Voor met name stedelijke en dichtbebouwde gebieden ziet het kabinet collectieve warmtenetten als het beste alternatief voor de traditionele CV-ketel. De Wet collectieve warmtevoorziening, met andere woorden de Warmtewet 2, stelt de regels die (onder meer) een impuls zouden moeten geven aan de groei van het aantal duurzame warmtenetten. Hoofddoel hierbij is het behalen van de klimaatdoelen zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. De beoogde wetswijzigingen vragen om flinke veranderingen in de warmtesector.

Aansluiting op collectieve warmtevoorziening: ‘ja, tenzij’

Het wetsvoorstel beoogt de CO2-uitstoot van onze warmtevoorziening de komende jaren omlaag te brengen door het faciliteren van de groei en verduurzaming van collectieve warmtevoorzieningen die gebruik maken van hernieuwbare warmtebronnen als aardwarmte, biomassa, aquathermie en warmte-koude opslag (WKO). Op dit moment worden veel collectieve warmtesystemen nog gevoed met CO2 -rijke restwarmte van fossiele bronnen zoals aardgasgestookte centrales en afvalverbranding.

Daarbij komt dat gemeenten zouden moeten gaan beslissen wanneer aardgaslevering stopt en dat daarvoor in de plaats bijvoorbeeld (als beste alternatief om de wijk te verduurzamen) een aansluiting op het collectieve warmtenet komt. Dit wordt in de MvT, p. 44 aangeduid als het ‘opt-out systeem’. Wil een gebouweigenaar niet zo’n aansluiting, dan moet deze zelf aantonen dat een andere duurzame warmteoptie voor hem gunstiger is. Is de gemeente niet overtuigd, dan kan het die optie alsnog afwijzen en het collectieve systeem laten prevaleren. Aansluiting op het warmtenet wordt daarmee straks in feite een ‘ja-tenzij’ model.

Betere benutting van restwarmte

Een van de manieren waarop de wetgever verwacht de gewenste CO2-reductie te kunnen bereiken is door warmtebedrijven restwarmte te laten benutten, met andere woorden overtollige warmte afkomstig van industriële bedrijven of datacenters die normaal gesproken zonder verbinding met een warmtenet ongebruikt terecht zou komen in lucht of water. Het gaat bij restwarmte om warmte die voor de levering geen tot beperkt extra energie nodig heeft. Op dit moment wordt restwarmte nog niet of niet altijd voldoende benut.

Daarom introduceert het wetsvoorstel in hoofdstuk 6 het recht van warmtebedrijven om restwarmte ‘op te halen’. Een bedrijf dat restwarmte loost dient deze om niet ter beschikking te stellen aan het warmtebedrijf voor zover die daarom heeft verzocht en wanneer dit door het warmtebedrijf feitelijk mogelijk is gemaakt. Het aanleggen van de benodigde infrastructuur is daarmee de taak van het warmtebedrijf (artikel 6.1, eerste lid). In ruil voor de restwarmte vergoedt het warmtebedrijf de kosten die de producent van restwarmte maakt om de restwarmte ter beschikking te stellen aan het warmtebedrijf, de zogenaamde uitkoppelkosten (artikel 6.2, tweede lid).

Op het moment dat de producent van restwarmte instemt met de levering van restwarmte tegen bepaalde voorwaarden, kan hij in de toekomst opbrengsten mislopen doordat er bijvoorbeeld minder ruimte is voor innovatie. Het warmtebedrijf betaalt voor deze zogenoemde opportuniteitskosten een vergoeding.

Warmtenetten die (volledig) afhankelijk zijn van restwarmte kunnen worden geconfronteerd met leveringsproblemen wanneer de condities van de restwarmteproducent verslechteren en bijvoorbeeld de productie wordt verlaagd of gestopt. Of het gebruik van restwarmte de beste oplossing is voor het lokale warmtesysteem kan dan onder meer afhankelijk zijn van de aanwezigheid van andere restwarmteproducenten of bronnen in de nabijheid voor het geval de restwarmtebeschikbaarheid afneemt. Een mogelijk interessante bron is een (collectieve) WKO.

Prestatienormen

De komende jaren mogen collectieve warmtevoorzieningen per warmtekavel niet meer CO2 uitstoten dan bepaalde wettelijke maximumnormen. Voor de jaren 2022 tot en met 2030 is daartoe een pad vastgelegd, wat in een later stadium ook normen zal gaan bevatten voor de jaren 2030 tot en met 2050. In 2050 zou de warmtelevering vrijwel geheel CO2-vrij moeten zijn (MvT, p. 7). De toegestane hoeveelheden gelden voor aangewezen warmtebedrijven en zijn vastgesteld op 40 kilogram CO₂ per GJ in 2022, vervolgens jaarlijks dalend met 1,9 kilogram CO₂ naar 25 kg CO₂ per GJ in 2030 (art. 2.16). Kortom, een verplichting tot verduurzaming van het collectief warmtesysteem door reductie van CO2-uitstoot. Dat is nieuw ten opzichte van de huidige Warmtewet.

De verantwoordelijkheid voor de beoogde verduurzaming ligt bij het betreffende warmtebedrijf zelf. Daarbij staat niet op voorhand vast welke investeringen en maatregelen moeten worden getroffen om de verduurzaming vorm te geven. Dit vraagt maatwerk en is onder meer afhankelijk van de leveringstemperatuur en het potentieel van het collectief warmtesysteem.

Handhaving prestatienormen

De Autoriteit Consument & Markt (ACM) kan bij achterblijvende prestaties handhavend optreden door een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen (art. 9.3 lid 1 en art. 9.4 lid 1). Bij een voortdurende overtreding van een prestatienorm voor CO2 -uitstoot mag de ACM echter niet ieder jaar opnieuw handhavend optreden. In de artikelen 9.3 lid 4 en 9.4 lid 2 is geregeld dat het voor de ACM niet mogelijk is een tweede last onder dwangsom of een tweede bestuurlijke boete op te leggen voor de eerste vijf jaren na de eerste overtreding van een prestatienorm voor CO2-uitstoot. Wanneer een warmtebedrijf na vijf jaar nog niet voldoet aan de norm, meldt de ACM dit bij het College dat het warmtebedrijf heeft aangewezen. Het College is vervolgens verplicht om de bevoegdheid van het warmtebedrijf in te trekken (artikel 2.5 lid 1 onder a onder 3). Hierbij geldt dat het college pas tot intrekking mag overgaan als een ander warmtebedrijf is aangewezen voor het desbetreffende warmtekavel (artikel 2.5 lid 3). Wanneer de melding van de ACM betrekking heeft op een ontheffing aan een warmtebedrijf voor een klein collectief warmtesysteem, moet het College die ontheffing intrekken (artikel 3.2 lid 1 onder a onder 2). Hierbij geldt ook dat het college pas tot intrekking mag overgaan als voor het ontheffingsgebied aan een ander warmtebedrijf een ontheffing is verleend (artikel 3.2 lid 3 onder a) of een ander warmtebedrijf is aangewezen (artikel 3.2 lid 3 onder b).

Transparantie-vereisten

Om adequate handhaving door de ACM mogelijk te maken, heeft het wetsvoorstel voor warmtebedrijven enkele transparantie-vereisten opgenomen. Zo moet een warmtebedrijf in een verplicht op te stellen kavelplan beschrijven op welke manier zij de prestatienormen voor CO2-uitstoot gaat invullen (art. 2.11 lid 2 onder a). In het periodieke investeringsplan voor een warmtekavel moet het warmtebedrijf beschrijven welke gevolgen de investeringen hebben op het bereiken van de prestatienormen voor CO2 -uitstoot (art. 2.12 lid 1 onder c). Ook moet het warmtebedrijf jaarlijks de duurzaamheidsprestaties van een collectief warmtesysteem verstrekken aan de verbruikers die warmte geleverd krijgen via een gespecificeerde factuur (art. 2.17). Verder dienen de duurzaamheidsprestaties ook terecht te komen in de publicatie van het bestuursverslag bij de jaarrekening (art. 2.18). In de huidige Warmtewet is daartoe al een eerste stap gezet. Deze nieuwe verplichting is dan ook vergelijkbaar met de huidige verplichting van art. 12a lid 3 onder c van de huidige Warmtewet jo. art. 7 lid 2 onder b Warmtebesluit en art. 7a Warmteregeling. Bij ministeriële regeling kunnen aanvullende eisen worden gesteld aan de leesbaarheid van dergelijke gegevens voor de verbruiker.

Indien de uitstoot van CO2 van een collectief warmtesysteem per warmtekavel meer is dan de prestatienorm toestaat, moet het warmtebedrijf dit onmiddellijk melden aan de ACM (art.16 lid 3).

Voor een klein warmtebedrijf gelden ten aanzien van transparantie minder strenge eisen, zie art. 3.6 en art. art. 3.8 lid 1 onder d.

Garanties van oorsprong

Europese wetgeving verplicht de lidstaten om verschillende types garanties van oorsprong in stand te houden. Met garanties van oorsprong wordt de hernieuwbare herkomst van energie aangegeven, waardoor de producenten hun opgewekte energie als groene energie kunnen verkopen en warmtebedrijven en verbruikers de vergroening van hun levering en energieverbruik kunnen aantonen. Voor duurzame elektriciteit en gas regelt het wetsvoorstel dat de taak van het uitgeven en innemen van garanties wettelijk is opgedragen aan het meetbedrijf (artikel 6.4). Artikel 6.7 bepaalt dat garanties van oorsprong, uitgegeven door onafhankelijke instanties in een andere lidstaat van de Europese Unie die naar aard en strekking overeenkomen met garanties van oorsprong voor duurzame warmte zoals bedoeld in dit wetsvoorstel, hiermee worden gelijkgesteld. Uiterlijk binnen één maand na de levering van de warmte uit hernieuwbare energiebronnen aan een in Nederland gevestigde verbruiker dienen de garanties van oorsprong afgeboekt te worden van de rekening van het desbetreffende warmtebedrijf (artikel 6.8).

Geen extra duurzaamheidseisen

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een gemeente aan warmtebedrijven nog strengere eisen aan duurzaamheid gaat stellen, dan wel extra maatregelen gaat voorschrijven (MvT, p. 75). Een warmtebedrijf kan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) mogelijk wel geconfronteerd worden met regels en voorschriften die de minister vanuit het oogpunt van de bescherming van het milieu nodig acht. Zo heeft de minister de bevoegdheid om regels voor te schrijven over het energieverbruik van een installatie die als warmtebron voor een collectief warmtesysteem fungeert (MvT, p. 76).

Het wetsvoorstel beoogt naast i) het zeker stellen van verduurzaming grofweg ook ii) de groei van collectieve warmtesystemen mogelijk te maken door nieuwe spelregels in de marktordening, iii) meer transparantie in de tariefstelling te bereiken, en iv) de vereisten voor leveringszekerheid aan te scherpen.

De consultatieronde van de Warmtewet 2 is op 3 augustus 2020 gesloten. De beoogde datum van inwerkingtreding van de wet is 1 januari 2022.

Raadpleeg hier de Wet collectieve warmtevoorziening (Warmtewet 2) met bijbehorende Memorie van Toelichting.