Home Kennis Rli-rapport ‘Warm aanbevolen’: maak de energietransitie van de gebouwde omgeving tot een aansprekend verhaal!

Rli-rapport ‘Warm aanbevolen’: maak de energietransitie van de gebouwde omgeving tot een aansprekend verhaal!

2 januari 2019
Marije van Mannekes

Om de klimaatdoelstellingen uit het Parijs-akkoord te halen moeten er in Nederland tot 2050 jaarlijks tweehonderdduizend woningen van het aardgas af. Dat betekent bijna achthonderd woningen op elke doordeweekse dag, dertig jaar lang. De energietransitie in de gebouwde omgeving blijkt echter weerbarstig en complex. Dit blijkt uit het advies ‘Warm aanbevolen’ van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), dat minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) Ollongren donderdag 13 december 2018 in ontvangst nam. In dit advies doet het strategische adviescollege voorstellen om de omschakeling van alle gebouwen op duurzame warmte sneller en met een grotere betrokkenheid vanuit de samenleving tot stand te brengen.

Een nationaal, richtinggevend verhaal met duidelijkheid over de fasering

Een groter draagvlak en een sterker gevoel van urgentie begint volgens de raad bij het creëren van meer duidelijkheid. Dit kan worden bereikt met een eenduidig verhaal van het kabinet over nut en noodzaak, kosten en opbrengsten en een helder eindbeeld van de omschakeling naar CO2-arme warmtelevering in de gebouwde omgeving. Een dergelijk verhaal over het hoe en waarom ontbreekt nu, maar zou er juist moeten zijn om het beleidsmatig kader te schetsen en te laten zien wat de tijdsplanning is waarbinnen de transitie zijn beslag moet krijgen. Dit richtinggevende verhaal moet periodiek, bijvoorbeeld elke twee jaar, worden bijgesteld en niet alleen door het kabinet maar zeker ook door provincies en gemeenten uitgedragen worden.

Aanleg van de warmte-infrastructuur in de openbare ruimte is een publieke aangelegenheid

De raad vindt het een verantwoordelijkheid van de overheid, vooral van gemeenten, te regelen dat de nieuwe warmte-infrastructuur wordt aangelegd en dat dit uiterlijk in 2040 gebeurt. Bij de transitievisies warmte die de gemeenten in dit kader gaan uitwerken, zouden zij houvast moeten hebben aan een door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) op te stellen praktische handreiking.

Een belangrijke aanbeveling uit het rapport is dat iedereen in een leveringsgebied meebetaalt aan de aanleg van de nieuwe voorzieningen, ook als er individueel gekozen wordt voor een alternatief. Daarbij kunnen de kosten voor warmte verschillen per wijk, gemeente en regio. Daarbij pleit de raad wel voor een wettelijke maximumprijs voor verwarming. Daar is een kostenreguleringssysteem voor nodig waar het hele spectrum van warmtelevering (verschillende temperatuurniveaus, all electric, waterstof, biogas etc.) onder moet kunnen worden gebracht.

Er is een groter maatschappelijk draagvlak nodig

De energietransitie heeft niet bij iedereen prioriteit. Zeker als andere, dringender zaken spelen zoals financiële problemen of zorgtaken, is voor velen een langetermijnperspectief met een breder publiek belang niet het eerste waar de tijd, de aandacht en het geld naartoe gaat. Omdat de energietransitie ingrijpt tot achter de voordeur van mensen, heeft deze alleen kans van slagen met begrip en medewerking van gebouweigenaren en bewoners. De raad beveelt daarom aan om nauw aan te sluiten bij andere vraagstukken die spelen in de wijk en dit bredere perspectief als verplicht onderdeel op te nemen in de gemeentelijke transitievisies warmte en warmteplannen.

De optie van gebouwgebonden financiering

Gegeven het feit dat investeringen in CO2 -arme warmtelevering aan gebouwen een lange terugverdientijd hebben, is het voor het maatschappelijk draagvlak maar ook voor het kunnen aanpakken van hele wijken tegelijk, noodzakelijk dat iedere eigenaar in staat is de benodigde investeringen te doen. Hiertoe zijn nieuwe vormen van financiering vereist. De raad noemt in dit verband de optie van de gebouwgebonden financiering. In dit systeem wordt een lening niet gekoppeld aan een persoon maar aan een woning. Bij verkoop gaat de lening inclusief restschuld en de nog resterende betalingsverplichting automatisch over op de volgende eigenaar. Zo kunnen de financieringslasten over een lange termijn worden uitgesmeerd, waarbij de maandelijkse kosten van de lening (grotendeels) betaald worden uit een verlaging van de energierekening.

Deze nieuwe manier van financieren zou mogelijk moeten worden gemaakt met aanpassingen in het Burgerlijk Wetboek en moeten worden gestoeld op een convenant met de geldverstrekkers, zodat zij deze financiering daadwerkelijk ruimhartig zullen aanbieden. Om de terugbetaling van leningen aan banken te garanderen en zo het aflossingsrisico van banken weg te nemen, beveelt de raad aan om de gebouwgebonden leningen ten behoeve van de duurzame warmte naar analogie van de Nationale Hypotheekgarantie te borgen via een ‘Nationale Energieleningengarantie’ en bovendien de rente aftrekbaar te maken van de inkomstenbelasting.

Behoefte aan overheidsmiddelen

In de tussenliggende periode naar de daadwerkelijke transitie toe, acht de raad het zeer van belang dat eigenaren aan de slag gaan met isolatiemaatregelen. Om te stimuleren dat zij de daarbij horende investeringen daadwerkelijk treffen, bepleit de raad een grootschalige en langjarige subsidieregeling en moet de financiering van isolatiemaatregelen in samenwerking met banken, pensioenfondsen en verzekeraars aantrekkelijker worden gemaakt.

Ook zijn overheidsmiddelen noodzakelijk voor de verduurzaming van alle overheidsgebouwen, voor opleiding en omscholing van benodigde arbeidskrachten en uiteraard voor de aanleg van de benodigde infrastructuur. Het kabinet zou hiervoor de benodigde middelen moeten reserveren op de rijksbegroting.

De overheid zelf als koploper

Het overheidsvastgoed kan als een belangrijke startmotor dienen. Het rijksvastgoed omvat alleen al twaalf miljoen vierkante meter gebouwoppervlak en zo kunnen eigen projecten van bijvoorbeeld het Rijksvastgoedbedrijf een grote impact hebben. Het totale overheidsvastgoed is nog veel groter, het omvat ook het vastgoed van provincies en gemeenten en daarnaast het publiek gefinancierde vastgoed zoals onderwijs-, zorg- en sportvastgoed en monumenten. Provincies en gemeenten vervullen een voorbeeldrol die veel dieper in de haarvaten van de samenleving doordringt. Publiek gefinancierd vastgoed kan zo in elke wijk een voortrekkersrol vervullen.